ECLI:NL:GHAMS:2017:357 Gerechtshof Amsterdam 7 februari 2017

Sinds de nieuwe wetgeving per 1 januari 2015 is een vrijwillige uithuisplaatsing in geen enkel geval meer mogelijk wanneer sprake is van een uitgesproken ondertoezichtstelling van de kinderen. Er is dus altijd een machtiging uithuisplaatsing vereist. In deze casus woonden de kinderen nog op hetzelfde adres en was hun tante bij de kinderen gaan wonen omdat moeder tijdelijk afwezig is vanwege detentie. Het enkele feit dat moeder, als gezaghebbende ouder niet aanwezig is betekent dat een machtiging uithuisplaatsing (MUHP) noodzakelijk is. Consequentie van de MUHP is voorts dat ook een pleegzorgscreening inclusief een verklaring van geen bezwaar van de Raad voor Kinderbescherming is vereist. Het Hof heeft in deze uitspraak anders dan de rechtbank onder r.o. 5.7 specifiek overwogen dat de kinderen ongeacht de uitkomsten daarvan bij tante moeten blijven omdat dit het meest in het belang van de kinderen is:

Uit het voorgaande vloeit voort dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Daarbij gaat het hof, anders dan de rechtbank, ervan uit dat de plaatsing van de kinderen bij de tante zal worden voortgezet. Het hof heeft nota genomen van de uitlating van de GI ter zitting dat de kinderen bij de tante zullen blijven, ongeacht de uitkomst van de pleegzorgscreening. Het hof gaat ervan uit dat de GI deze toezegging gestand zal doen.

De juridische status van de overweging van het Hof is echter lastig. De RvdK en de gecertficeerde instelling hebben zich aan de toezegging gehouden. De kinderen wonen met een MUHP nog steeds op hun eigen woonadres met hun tante.